dinsdag 4 november 2008

Realisatie (2) - Het Geluid van de Stilte

Alles is Nu en Hier maar toch lijkt het verschrikkelijk lang geleden.

Het leven had toen niet veel zin meer voor mij. Ik zat helemaal aan de grond en was eenzaam en alleen. Op tv speelde een tweederangs Amerikaanse gangsterfilm. Een van de boeven had het over Tao. De regisseur had daar waarschijnlijk iets over gelezen, weet ik veel.
Ik haalde boeken over het taoïsme in huis. Het was boeiend en Zen nam me mee. Maar zazen viel tegen. Zitten in een voor mij onmogelijke houding viel me zwaar. De Dalaï Lama en zijn Tibetaanse boeddhisten leken toegankelijker. Mediteren werd een gewoonte. Maar nooit zag ik licht noch hoorde ik klokken noch bellen.
De boeddha zei: zoek het zelf maar uit en dat deed ik al wist ik niet wie of wat ik zoeken moest.

Maar toch zocht ik en ploeterde en zwoegde en baalde en begon opnieuw, vergat en deed verder.

Op een verloren maandagmiddag viel het boek ‘Bewustzijn’ van Alexander Smit in mijn handen. Letterlijk want het tuimelde uit het rek toen ik een ander boek wou nemen. Ik las ‘Bewustzijn’, herlas ‘Bewustzijn’, beet me vast in ‘Bewustzijn’. Wat was dat voor iets mysterieus, dat bewustzijn waar die Hollander het over had?

Advaita. Advaita Vedanta. De klank van die woorden, de geur van die klank, de smaak van het ongekende. Wat ik kende was ik niet. Verbijstering. Verwarring was mijn deel en ik dacht dat ik gek werd. Maar neen, zo werd mij gezegd, je bent of wordt niet gek. Je bent niet waan-zinnig. De waan-zin, het bedrog der zinnen is in de droom die het leven is. Wolter Keers vertelde het mij, en die gepensioneerde Indische bankier, Ramesh Balsekar, die onbeschaamd beweerde dat ik niet meer ben dan een geprogrammeerde psycho-somatische machine. Dat wist hij dankzij Nisargadatta Maharaj, de kleine man met de priemende ogen die me aanstaarde vanop het kaft van de boeken. De boeken die ik verslond en waar ik maar niet genoeg van kreeg. Ik had het gevoel op weg te zijn naar…nergens. Het maakte me bang en het trok me op een vreemde manier ook aan. Onderweg verloor ik mezelf. En hoewel ik bang was, wist ik dat terugkeren geen optie was. En ik kon niet meer terug; ik zat in de muil van de tijger.

Ramana Maharshi kwam vanuit het Niets naar mij toe en vroeg: “Wie ben jij?” Altijd weer opnieuw en opnieuw. Wie ben ik? Wie ben ik in hemelsnaam? Alles wat ik ken, kan ik niet zijn. Ik moet dus zijn wat ik niet kan kennen. Maar als ik het niet kan kennen, weet ik ook niet wat ik ben. Juist. Maar dàt ik ben, valt niet te ontkennen vermits ik er moet zijn, wil ik het überhaupt ontkennen!

De wanhoop nabij.

En toen nam de Stilte het over. Het werd helemaal stil om me heen. Gedachten verdwenen. Alles werd gekruid door die alomtegenwoordige Stilte. Toen ik verdween was dat niet eens erg.
Het was goed zo, dat wist ik, ook zonder dat iemand mij dat moest vertellen. Vertrouwen. Ik gaf me over hoewel er niemand meer was om zich over te geven. Het gebeurde gewoon. Wanneer je alles vergeet, ben je de Liefde zelf, zei ik nog en toen zeeg ik neer. Het gordijn was gevallen.

Het besef dààr te zijn waar ik nooit ben weggeweest, toverde spontaan een glimlach om mijn lippen. Ik ben nooit geboren en zal ook nooit sterven. Wat ik wezenlijk ben is van een ongekende Schoonheid die zich niet laat beschrijven.
De Kracht van de Liefde laat zich niet inbeperken door wat miezerige lettertjes. Woorden, gedachten, gevoelens zelfs, zij komen en gaan. Een eeuwige stroom die komt en verdwijnt in Dat wat Ik Ben.

1 opmerking:

Aquarel zei

Dit is voor 'mij' een mooie aanvulling en tevens een verduidelijking op het eerste, toch wel moeilijke deel.
De Kracht van die allesomvattende Liefde slorpt je hier op in een Stilte waar je voorgoed thuiskomt.